Goulash – een smakelijke geschiedenis (2)
Het Hongaarse koninkrijk bestond uit een veelheid aan volkeren. Naast de “echte” Hongaren waren er Slowaken, Ruthenen, Serviërs, Roemenen, Joden, Duitsers, Slovenen en Kroaten, allen met hun eigen taal en gebruiken. Er was één bindmiddel dat heel die kakofonie aan talen en dialecten in het dagelijkse verkeer en in staatszaken verenigde: het Latijn. Weliswaar was het in de meeste gevallen niet meer dan “keuken-” of “huzaren-latijn”, maar het gleed iedereen vlot van de lippen, zeker bij diegenen die een paar jaar op school hadden gezeten. Of het nou een Katholieke, Lutherse of Calvinistische was geweest; iedereen kwam als latinist buiten en kon zich met die taal overal in het openbare leven redden. Latijn was bovendien de taal van de boeken en de geleerden, maar bovenal was het de taal van de rechtspraak, de ambtenarij en de wetgeving. Het Hongaars zelf werd -ook door de “echte” Hongaren- nauwelijks gesproken. De burgerij in de grote industrie- en handelssteden bediende zich naast het Latijn van het Duits en ook de adel gebruikte het Hongaars hoogstens om te communiceren met haar pachters, maar hoedde zich ervoor om het in beschaafd gezelschap te gebruiken. Het was zelfs zo dat de magnaten, de hoge adel, die gaandeweg de manieren van het Weense hof hadden overgenomen, het Hongaars nauwelijks nog machtig waren.
De regering in Wenen was er al langere tijd van overtuigd dat de gebrekkige kennis van het Duits, de handelstaal van het rijk, de belangrijkste oorzaak was van de economische achterstand in Hongarije. Daar kwam nu de centralistische politiek van Jozef bovenop, die moeilijk uitvoerbaar zou zijn zonder een administratieve eenheidstaal. In 1784 verklaarde de keizer het Duits dan ook tot de enig toegestane ambtelijke taal. Het Latijn moest binnen drie jaar volledig zijn vervangen zijn door het Duits, zelfs bij de kleinere plaatselijke overheden. Dat gold ook voor de rechtspraak en voor de scholen, waar het Duits als lestaal moest worden ingevoerd. Zelfs geestelijken mochten hun ambt niet meer uitoefenen wanneer ze het Duits niet beheersten. Het was een donderslag bij heldere hemel en een gevoelige trap tegen het zere been van iedereen die zich ook maar enigszins Hongaars voelde en de groeiende bemoeizucht van Wenen met argusogen bekeek. Er gebeurde dan ook precies het tegenovergestelde van wat de keizer met zijn maatregel beoogde. In plaats van het Latijn geruisloos te vervangen door het Duits had hij de zieltogende Hongaarse taal als bij toverslag nieuw leven ingeblazen. Was het Hongaars tot voor kort vrijwel uit het openbare leven verdwenen, nu leek het of een sinds lang gesloten vat was geëxplodeerd en haar inhoud had uitgebraakt over het land. Overal, maar dan ook overal werd plotseling Hongaars gesproken, ook -of misschien wel vooral- in kringen waar het gebruik van het Hongaars tot voor kort niet getuigde van goede manieren. Er begonnen krantjes en vlugschriften in het Hongaars te verschijnen waarin de grieven tegen het beleid van de keizer -aanvankelijk heel voorzichtig, maar gaandeweg steeds openlijker- werden uitgesproken. Degenen die de taal niet machtig waren zetten zich ijverig aan de studie en literatoren zoals Ferenc Kazinczy stelden zich tot taak om het Hongaars te moderniseren en van nieuwe woorden te voorzien zodat het -in 1844- klaar was om de officiële voertaal van het koninkrijk te worden.
© 2016, M.S.F. Wick
leuk, belangwekkend verhaal