Gerechten uit de keuken van Roemenië
Plăcintă ţărănească
Boerenpastei
Het woordje plăcintă gaat terug op de oude Romeinen, die al een baksel maakten dat ze placenta noemden. We hebben zelfs nog een recept voor een echte Romeinse placenta, van niemand minder dan Cato de Oudere (234 – 149 v.Chr.), die in zijn De Agri Cultura (Over de Landbouw) een beschrijving geeft van dit gebak van laagjes deeg met daartussen een mengsel van kaas en honing.
Dacië, wat zo ongeveer het grondgebied besloeg van wat nu Roemenië is, werd aan het begin van de 2de eeuw ingelijfd door keizer Trajanus, die vond dat de Daciërs een bedreiging vormden voor de veiligheid van het rijk. Dat Dacië ook over rijke goud- en zilvermijnen beschikte was daarbij mooi meegenomen. Nadat een eerste veldtocht niet het gewenste succes opleverde werd in de jaren 105 – 106 een tweede oorlog gevoerd, waarbij de Daciërs definitief het onderspit delfden. 150.000 Daciërs werden als slaven weggevoerd, waarna de Romeinen een campagne op touw zetten om het gebied te bevolken met immigranten uit Italië en de zuidelijke Donau-provincies. Door die immigrantenstroom werd Dacië zo grondig geromaniseerd dat de sporen tot op de dag van vandaag onmiskenbaar aanwezig zijn. Ten eerste natuurlijk in de Roemeense taal, die direct afstamt van het Latijn, maar ook in deze placenta. Was het in Romeinse tijden een specifiek zoet gebak, nu wordt het woord plăcintă gebruikt voor zowat ieder taartvormig baksel, zowel zoet als hartig.
Deze boerenpastei wordt gemaakt van een eenvoudig brooddeeg, dus zonder boter of reuzel, zoals gewoonlijk in een deeg voor pasteien. Ze heeft een landelijke vulling van kool, spek en ui, en is gekruid met -hoe kan het ook anders in een Roemeens gerecht- dille.
Voor het deeg van deze plăcintă ţărănească -boerenpastei- hebben we nodig:
1 zakje (7 gr.) droge gist
1 tl. suiker
3 dl. lauwwarm water
500 gr. bloem
en voor de vulling:
1 kleine kool (wit, groen, spits)
300 gr. gerookt spek
1 kleine ui
2 el. paneermeel
1 ei
gedroogde dille
zout en peper
olie
Meng de gist met een snuf suiker, 2 tl. bloem en een scheutje lauw water. Geef het een paar minuutjes de tijd om wat te gaan schuimen. Zeef de bloem boven een kom en meng er de gist door. Voeg met beetjes tegelijk het water toe, kruid het met een snufje zout en kneed er een glad deeg van. Dek het af met een keukendoek en laat het op een warme, tochtvrije plek rijzen.
Snipper de ui en bak ze samen met het in blokjes gesneden spek in een grote, diepe pan tot de ui glazig wordt. Haal het spul uit de pan en zet het apart. Snij de kool in kleine reepjes en bak ze in het achtergebleven vet op hoog vuur een paar minuutjes. Zet het vuur uit en laat het allemaal afkoelen.
Meng de ui, het spek, het paneermeel plus een losgeklopt ei door de kool. Kruid het met dille, zout en peper.
Vet een springvorm of taartvorm in met boter. Verdeel het deeg in tweeën. Rol de deegballen op een met bloem bestoven werkblad uit tot twee ronde lappen. Vet een bakvorm in met olie en bekleed ze met een van de deeglappen. Schep er de vulling in en sluit het af met de tweede lap deeg. Prik met een vork hier en daar gaatjes in de pastei zodat de stoom tijdens het bakken kan ontsnappen.
Zet de pastei in de hete oven en bak ze in een goed half uur gaar en bruin. Serveer met verse room.