GRUENER VELTLINER
Weißgipfler, Veltlínské zelené, Zöld veltelini
De Grüner Veltliner is de meest in Oostenrijk aangeplante soort, vooral in Niederösterreich, met een areaal van bijna 15.000 ha. Buiten Oostenrijk wordt, behalve in de buurlanden Tsjechië, Slowakije en Hongarije wordt de druif nauwelijks verbouwd. Hoe lang de Grüner Veltliner al in het Oostenrijkse verwijlt blijft in de nevelen van het verleden verborgen. Er wordt zo links en rechts gefluisterd dat de wijnstok al in dagen van de Romeinen werd verbouwd, maar daarvoor is geen enkel bewijs.
Omdat in historische bronnen van vóór de 19de eeuw met de naam “Veltliner” vrijwel altijd de “Rote Veltliner” bedoeld werd, ontstonden een heleboel dwalingen over de soort. Eentje is bijvoorbeeld dat aan de rode wijnen uit het Italiaanse Valtellina (“Veltlin“; een bergdal in de provincie Sondrio, Noord-Italië, grenzend aan Zwitserland) een verwantschap werd toegedicht. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken werd de Grüner Veltliner zelfs nog tot 1930 veelal „Grüner Muskateller“ genoemd. Ook de naam „Weißgipfler“ was algemeen.
De Oostenrijkse historicus Erich Landsteiner beweert dat de druif als “Muscateller” voor het eerst genoemd wordt in een oorkonde uit 1582. Het gaat om een overeenkomst tussen de Wiener Hofkammer en de Weense koopman Jobst Croy over de levering van 8000 Eimer (= 4.640 hl.) wijn voor het proviandswezen in Hongarije. In de 18de eeuw is de druif onder de naam van „Grüner Muskateller“ bekend in Niederösterreich ten noorden van de Donau en in de aangrenzende wijngebieden van de March en de Thaya evenals in het gebied van de Manhartsberg. Van die Manhartsberg, een lage bergrug in Neder-Oostenrijk, komt dan weer een andere naam voor de druif: de Manhardsrebe, Manhardtraube of Mouhardrebe. Nog eens drie van de ± 80 (!) synoniemen die er in de loop der tijd voor de druif bedacht zijn, wat een aanwijzing zou kunnen zijn voor de ouderdom van de druif.

(foto: Doris Schneider, Julius Kühn-Institut (JKI) Bundesforschungsinstitut für Kulturpflanzen Institut für Rebenzüchtung Geilweilerhof – 76833 Siebeldingen – GERMANY)
Apotheker en wijnbouwkundige Franz Josef Schams (1780-1839) schrijft in zijn boek uit 1833 “Ungarns Weinbau in seinem ganzen Umfange” over de voorliefde van de wijnboeren uit Preßburg (het huidige Bratislava) voor de “grüner Muskateller”: “Alleen voor deze druif heeft de wijnboer Sinn und Liebe, en met deze verjaagt hij alle edele soorten uit zijn wijngaarden, zonder acht te slaan op de 2de paragraaf uit de stedelijke verordening van 1804, waarin opgedragen wordt de vermeerdering van de grüner Muskateller op de Preßburger wijnbergen zo veel mogelijk te verhinderen, omdat het sap van de druiven slechte, inhoudsloze wijn levert”.
In 1837 noemt de agronoom Johann Burger (1773 – 1842) in zijn “Systematische Klassifikation und Beschreibung in den österreichischen Weingärten vorkommenden Traubenarten” als centrum voor de cultivering van de Plinia austriaca (oftewel de Grünmuskateller) het Retzer Land en de Brünner en Horner Straße. Volgens August von Babo (1827 – 1894, wijnbouwonderzoeker en directeur van de wijnbouwschool Klosterneuburg) en Edmund Mach (1846 – 1901, landbouwchemicus en oenoloog) in hun “Handbuch des Weinbaues und der Kellerwirtschaft” (1881–1882) wordt de Grüner Veltliner voor het eerst met name genoemd. De uitgebreide beschrijving van de soort bewijst dat het hier om dezelfde wijnstok gaat als de “Grünmuskateller”, een naam waarover de heren schrijven: “enkel omdat deze benaming algemeen is, willen we ze bijbehouden”.
Daarmee was de ampelograaf Hermann Goethe (1837 – 1911) het hartgrondig eens. In 1887 schrijft hij in zijn “Handbuch der Ampelographie”: de “Grüner Velteliner: Niederösterreich.. Syn. Weissgipfler. grüner, Manhardsrebe und irrthümlich Grün-Muskateller, obwohl er gar keinen Muskatgeschmack besitzt” (abusievelijk Grün-Muskateller, hoewel hij helemaal geen muskaatsmaak heeft). Ook vermeldt hij dat de druif veel en goede tafelwijn levert, en dat de in Franz Xaver Trummer’s “Classification und Beschreibung der im Herzogthume Steiermark vorkommenden Rebensorten” (1841) beschreven “weisse Velteliner” een heel andere soort is dan de “grüne Velteliner”. En ook daarmee zat Goethe op het goede spoor. De Grüner Veltliner hoort helemaal niet tot de eeuwenoude familie der Veltliners. De verwarring zou mogelijk kunnen komen door een van de vele mutaties van de Roter Veltliner; de Brauner Veltliner, waarvan de rijpe bessen bruingrijs kleuren, die verward werd met de Weißgipfler, die daarom op zijn beurt werd aangezien voor een nieuwe mutatie en dus aangeduid werd met de naam Grüner Veltliner. Het is en blijft giswerk en hoe dan ook geheel terzijde.
Met Muskateller heeft de druif dus niets te maken, en evenmin met de Veltliner, rood, bruin of van welke kleur dan ook. Wat genetisch onderzoek inmiddels wel heeft vastgesteld is dat in het genoom van de Grüner Veltliner duidelijk de afdruk van de oude en wijd verspreide Traminer te herkennen is. Bij een afstamming van een kruising met Traminer moet het andere ouderdeel, voor zover het de morfologie betreft, meer hebben doorgezet. Anders gezegd: die onbekende druif zou de eigenschappen moeten dragen die we van de Grüner Veltliner kennen. Meer licht op de zaak kwam uit onverwachte hoek, uit het dorpje St.Georgen am Leithagebirge, sinds 1970 deel van de gemeente Eisenstadt, Burgenland.
ST. GEORGEN
De eerste vermelding in de annalen van de geschiedenis van St.Georgen dateert van de 12de mei van het jaar onzes Heren 1300, als Villa Sanctii Georgii. In 2000 zou dus het 700-jarig bestaan worden gevierd, waarvoor door de vereniging “Dorfblick” een brochure werd voorbereid, getiteld “St. Georgen – Geschichten und Geschichten (2000)”. In het kader van de onderzoekingen werden de summiere aanwijzingen nagetrokken van enkele bejaarde dorpelingen, volgens welke zich een zeer oude wijnstok zou bevinden op het grondgebied van Freistad Eisenstadt. Het betreffende grondstuk, de “Hetscherlberg” (nu de “Viehtrift”), zou al sinds mensenheugenis gediend hebben als wijngaard. Al in het Bergboek van 1570 wordt de plek genoemd als wijngaard. Resten van muren van zwerfkeien duiden op een nog oudere verkaveling. Tot het midden van de jaren 1950 gebruikten de herders het gebied als weidegrond. De oude mannen die in hun jeugd als herder hadden gediend wisten van een wijnstok “met zeer aromatische druiven”, die door stekelige begroeiing beschermd werd tegen de vraatzucht van het vee. Op grond van de beschrijvingen en een tekening op een bierviltje wist de penningmeester van de vereniging, Michael Leberl, de wijnstok te lokaliseren.

Overwoekerd door struikgewas leed de wijnstok een kwijnend bestaan. De meervoudige en deels afgestorven stam liet aannemen dat de druif al een paar eeuwen oud moest zijn. Door een gebrek aan zonlicht toonde hij een verzwakte aanblik, met korte loten en kleine bladeren. Desondanks was het een klein wonder dat de plant überhaupt nog bestond. De wijngaard waarvan ze eens deel had uitgemaakt was eind 19de eeuw verwoest door de druifluis-epidemie en daarna verlaten. Als enige had de druivelaar niet alleen de vernielzuchtige parasiet overleefd, maar ook de grillen van het weer en de daarmee gepaard gaande schimmelinfecties zoals meeldauw hadden hem niet klein gekregen.
Een eerste poging om met traditionele middelen de soort te determineren bleef zonder succes. Pas toen in 2006 als gevolg van sanering van de voormalige weidegrond van de Viehtrift de eeuwenoude wijnstok bijna gerooid werd, werd er gentechnisch onderzoek gedaan in het Höhere Bundeslehranstalt und Bundesamt für Wein- und Obstbau te Klosterneuburg. Na uitgebreid onderzoek kwam de geneticus Dr. Ferdinand Regner tot de bevinding dat het bij de oude wijnstok uit St.Georgen om het tot dusver onbekende ouderdeel van de Grüner Veltliner gaat. De vondst van de druif in het Leithagebergte geeft echter geen uitkomst over de voormalige verspreiding van de soort. Vergelijkingen van het genetische profiel met databanken in Hongarije en Kroatië bleven zonder resultaat.
Op voorstel van Regner werd de druif “St.Georgen” genoemd, in ieder geval als tussenoplossing tot misschien de werkelijke soortnaam ooit nog boven water komt. Uitgaande van deze ene wijnstok werd in de volgende jaren een proefwijngaard in de wijngaard van Hans Moser in St.Georgen en een in die van het HBLA Klosterneuburg in Langenzersdorf aangeplant. Op 29 September 2015 kon in St.Georgen 481 kg. druiven geoogst worden, waaruit 300 l. wijn werd gemaakt. Die eerste wijnen worden beschreven als: “lijkend op Veltliner of Furmint, met facetten van Neuburger tot mineralisch en Bourgondisch, complex, zeer veelzijdig geurig en aromatisch op de tong; een verbazingwekkende frisheid ondanks de nederige zuren”.

GRUENER VELTLINER
Dat lijkt verdraaid veel op karakteristieken die we van een goede kwaliteit Grüner Veltliner kennen: een wijn met een altijd weer verrassende frisheid, met aangename lichte en kruidige aroma’s van peper en intensieve tonen van citrus en vruchten, vooral perzik. Maar ook als mindere, middelmatige kwaliteit is Grüner Veltliner altijd nog een heel aardig fris wijntje dat buiten in het zonnetje heel genietbaar is. Geen wonder dat de druif haar populariteit die ze in de 19de eeuw genoot niet alleen helemaal heeft terug gewonnen, maar zelfs heeft overtroffen. In 2015 was niet minder dan 14.375 ha. met Veltliner beplant: meer dan 47% van het totale areaal aan witte druiven in Oostenrijk, en ook in buurland Slowakije is het de meest verbouwde witte wijndruif. Grüner Veltliner gedijt vooral goed op lössbodems zoals in het noordelijke Weinviertel, waar de druif in de bodem en het klimaat optimale omstandigheden heeft, en ook in Wachau, Kamptal, Kremstal, Traisental en Wagram neemt de druif veruit het grootste aantal ha. in beslag. In 1972 werd het ras als “kwaliteitsdruivenras” ingeschreven, en in 1995 werd Grüner Veltliner door de EU als “aanbevolen druivenras” in Stiermarken erkent, nog 1 stapje hoger op de kwaliteitspredikaten-ladder, in lijn met de Oostenrijkse wetgeving.